Interview met J.W. de Boer
Gesprek met Jan Willem de Boer (geb. 28-4-1917 overleden 8-9-2013), d.d. 22 dec. 2011
U was bestuurslid van de Stichting Zaans Schoon?
Ja, penningmeester, ja, en dat ben ik van het begin af aan geweest.
Het was zo dat eh… er was natuurlijk helemaal geen kas, dat wij ermee begonnen. Dus wat wij kochten dat moest je zelf betalen. (lacht)
We kochten van een sloop wat en dat sloegen we dan op bij ons op de fabriek.
Welke fabriek was dat?
De Zaanlandsche Zakkenhandel, daar was ik directeur van. Het was de zaak van mijn vader en die heb ik van hem overgenomen. Daarna heeft Tom Verkade, dat is mijn oudste schoonzoon, die is nu ook al gepensioneerd, de fabriek overgenomen.
U sloeg delen van panden op in de fabriek?
Nou ja, wij waren er door getroffen dat het zo jammer was, dat al die Zaanse cultuur in die houtbouw eigenlijk verdween.
En dat was het ook nog in die tijd, en dat is het lang gebleven: het was verboden om in hout te bouwen, vanwege het brandgevaar. Dat was toen gewoon de wet. Maar die hele gedachte is eigenlijk ontstaan samen met mijn boezemvriend Evert Smit – van De Zaanlander – en met Job Duyvis. Met z’n drietjes hadden we het er al over in de oorlog, en in de nadagen daarvan. Toen kwamen we eigenlijk tot het idee: er moet wat gebeuren. En toen hebben we het Comité tot beschermen en documenteren van Zaans Schoon opgericht.

Leden van Zaans Schoon, voor het atelier van Frans Mars. V.l.n.r J. Touw, Wim de Boer, Martha Mars-de Boer, Frans Mars, H. Los, W.A. van Gogh en Jaap Schipper.
Dat was naar aanleiding van het feit dat wat thans het Honig Breethuis is, dat dat bedreigd werd. Het was het woonhuis van tante Nee de Jager, die een tante van Evert Smit was. Daar had ik mijn kano liggen, daar had Evert zijn vader zijn zeilboot liggen en ik naderhand ook. En wij zagen dat zo’n mooi pand werd bedreigd doordat er een fabriek vlakbij kwam te staan. Er was vlakbij een houten pakhuis van Jan Albert Vis, daar waar vroeger de Packet-steiger was, en daarin was een zakjesplakkerij gevestigd. Niek Wit had dat pand gekocht en die ging daar een chocoladefabriek in beginnen, dat was in het begin van de oorlog. Hij wist restanten cacao op de kop te tikken en daar maakte hij repen van. Hij leverde ook aan Amsterdam, daar had hij op de markt een kraam waar die repen dan werden verkocht. En daar verdiende hij blijkbaar goed mee, want al heel gauw wilde hij zijn fabriek gaan uitbouwen. Het houten pakhuis werd toen gesloopt en er werd daar toen een stenen fabriek neergezet, met daarboven op nog weer een verdieping. Er staan nu twee huizen trouwens, want wij zijn daar toen mee bezig geweest om in die Gortershoek die fabriek daar weg te krijgen. Die fabriek heeft er een hele tijd gestaan, maar tenslotte is hij toen gesloopt en is daar een woonhuis voor in de plaats gezet.
Vond u het toen al jammer dat dat houten pakhuis gesloopt werd?
Nee hoor, want dat was echt geen ‘Zaans schoon’. Nee, het ging meer om de bedreiging in die hele Gortershoek. Het was zo’n mooie buurt, daar moest je geen fabriek tussen hebben staan.